De ramp voltrok zich omstreeks 14.20 uur op post 436 van afdeling (S)imon, dit was een pijler die op dat ogenblik in laag VII in bedrijf was. De pijler lag tussen de 401 meter en de 537-meterverdieping. De afvoer van de pijler was via een tussenschacht (opbraak) van 39 m. met deze verdieping verbonden. Pijler Simon was ongeveer 200 m. lang en er werkten normaal ongeveer 70 kompels die zo'n 450 wagens kolen per dag produceerden.
De ontploffing vond plaats tijdens het wisselen van de bezetting. De ploeg van de middagdienst was nog onderweg en de ploeg van de ochtenddienst stond aan de schacht, of ging naar boven. Het geluk bij een ongeluk was dat alleen de schietploeg op de plaats des onheils aanwezig was. Overigens was dit normaal. Geschoten werd meestal tijdens de dienstwisselingen om het risico en het oponthoud zo klein als mogelijk te houden. Toen de ramp zich voltrok waren er 12 kompels op post 436 aan het werk.
In de week voorafgaande aan de ramp waren herhaaldelijk kleinere concentratie mijngas gemeten. Door het plaatsen van persluchtblazers, de meest gebruikelijke oplossing om mijngasconcentraties te verdunnen, was er verder geen speciale aandacht aan geschonken. De Hendrik was immers bekend en berucht om zijn mijngas.
Eigenlijk zou meesterhouwer en schiethouwer Janssen op deze dag dagdienst hebben en hulpopzichter Dietz middagdienst. Echter afdelingsopzichter Miseré verneemt 's morgens dat Dietz wegens familieomstandigheden niet kan werken en verzoekt Janssen de middagdienst van Dietz te draaien. Hij zal voor de ochtenddienst vervangen worden door reserveschietmeester Skovronski. Janssen gaat accoord en zal 's middags terugkomen.
Voordat hij naar huis gaat controleert meesterhouwer Janssen post 436 op mijngas. Hij meet een kleine concentratie en waarschuwt Skovronski voorzichtig te zijn met schieten. Vervolgens draagt hij hem zijn zijn munitiekist met 46 patronen Agesid, 9 slaghoedjes en momentontstekers en ander schietgerei over.
Om twintig over twaalf bevaart (inspecteert) opzichter Miseré ook post 436 en stelt vast dat er geen mijngas meer aanwezig is. Ook hij waarschuwt Skovronski voor het schieten zorgvuldig te controleren op aanwezigheid van mijngas. Van de twaalf mannen die op dat moment op de post werken klagen er enkele dat het er erg warm is. Hulphouwer Wlaszak heeft net als op de vorige dagen weer last van hoofdpijn.
Reserveschietmeester Skovronski is op dat moment 47 jaar, Oostenrijker van geboorte en al dertien jaren werkzaam op de ST Hendrik. Hij is gehuwd en vader van vier kinderen.
Als omstreeks kwart over twee die middag zwarte rookwolken uit de afdelingen Simon en Betje (die qua luchthuishouding ook met Simon verbonden was) opstijgen, wordt alarm geslagen. Alles wijst op een ontploffing of brand. Bedrijfsingenieur Op den Kamp wordt geinformeerd, de reddingsbrigade wordt opgeroepen en er wordt opdracht gegeven de mijn te ontruimen. Op datzelfde tijdstip worden ook al de eerste slachtoffers aangetroffen. Aan de voet van opbraak 103 op de 537-meterverdieping wordt houwer Robeck bewusteloos aangetroffen. Door kunstmatige ademhaling toe te dienen is hij echter weer vlug op de been. Twee in de buurt aanwezige en toegesnelde opzichters vinden hulphouwer Heldens in de opbraak. Hij is bekneld tussen de laddervloeren en ladders en zal de volgende dag in het ziekenhuis in Heerlen aan een schedelbreuk overlijden.
Omdat in de opbraak de ladders en vloeren zijn weggeslagen kan de inmiddels gearriveerde reddingsbrigade slechts met de grootste moeite, klimmend langs de stalen bekleding van de schacht, zich een weg naar boven banen. Als ze de tussengalerij bereiken worden ze geconfronteerd met een zware instorting die hen aanvankelijk de weg versperd.
Hier wordt de zwaar gewonde houwer Latawice gevonden. Latawice is 38 jaar, gehuwd maar zijn vrouw woont nog in Polen. Hij werkt pas een jaar op de Hendrik. Bij aankomst in de verbandkamer is houwer Latawice reeds overleden. Ongeveer op dezelfde plek wordt houwer Rademakers gevonden, dood.
Veel verder kan de reddingsbrigade hier niet komen want de weg wordt opnieuw versperd door een zware instorting. Een tweede reddingsploeg is vanaf de 401-meterverdieping onderweg naar de plek van de ramp. Maar nog voordat deze ploeg daar aangekomen is, heeft schiethouwer Janssen, die op weg naar zijn post is, de rookwolken gezien. Van andere kompels die ook onderweg naar hun posten zijn hoort hij dat enkele van hen reeds naar voren gesneld zijn om hulp te bieden. Samen met drie kompels lukt het hen een zestal bewusteloze kompels in een gang met verse luchtstroom te brengen. Voor de 30 jarige houwer Schmitz is het dan echter al te laat. Dan arriveert de tweede reddingsploeg die echter niet veel verder komt, weer tegengehouden door een instorting. Als ze op mijngas gecontroleerd hebben en vastgesteld dat dit niet meer aanwezig is doen ze hun persluchttoestellen af en kunnen zich zo via een nauwe doorlaat in de instorting naar voren werken.
Ze vinden de lijken van drie houwers en een hulphouwer, door mijngas vergiftigd.
Ook in afdeling Betje op de 316-meterverdieping, die met Simon in verbinding staat, zijn slachtoffers gevallen. Nog voordat hier een reddingsbrigade aanwezig is slagen hulpopzichter Kuckelkoren en locomotiefmachinist Verhoeven er in een aantal bewusteloos geraakte kompels in veiligheid te brengen. Omdat zij zelf echter ook zuurstofgebrek krijgen moeten zij hun pogingen staken. Als de reddingsbrigade arriveert is het voor hulpopzichter Jongen, 31 jaar en vader van vier kinderen te laat.
Als die rampdag, vrijdag de dertiende juli, voorbij is worden nog vier kompels vermist. Hun lichamen kunnen niet geborgen worden door de vele instortingen en de grote concentraties mijngas in de gangen. De bergings- en opruimwerkzaamheden vorderen slechts heel moeizaam.Pas op 26 juli worden de lichamen van Skovonskri en zijn kompel Lentink op de plek van de ontploffing gevonden. 45 Meter verder, in de pijler, wordt het lichaam van voorman Campers, bedolven onder een instorting, aangetroffen. Campers was getrouwd en vader van zes kinderen. Zijn oudste kind is elf jaar, het jongste twee maanden.
De ontploffing vond plaats tijdens het wisselen van de bezetting. De ploeg van de middagdienst was nog onderweg en de ploeg van de ochtenddienst stond aan de schacht, of ging naar boven. Het geluk bij een ongeluk was dat alleen de schietploeg op de plaats des onheils aanwezig was. Overigens was dit normaal. Geschoten werd meestal tijdens de dienstwisselingen om het risico en het oponthoud zo klein als mogelijk te houden. Toen de ramp zich voltrok waren er 12 kompels op post 436 aan het werk.
In de week voorafgaande aan de ramp waren herhaaldelijk kleinere concentratie mijngas gemeten. Door het plaatsen van persluchtblazers, de meest gebruikelijke oplossing om mijngasconcentraties te verdunnen, was er verder geen speciale aandacht aan geschonken. De Hendrik was immers bekend en berucht om zijn mijngas.
Eigenlijk zou meesterhouwer en schiethouwer Janssen op deze dag dagdienst hebben en hulpopzichter Dietz middagdienst. Echter afdelingsopzichter Miseré verneemt 's morgens dat Dietz wegens familieomstandigheden niet kan werken en verzoekt Janssen de middagdienst van Dietz te draaien. Hij zal voor de ochtenddienst vervangen worden door reserveschietmeester Skovronski. Janssen gaat accoord en zal 's middags terugkomen.
Voordat hij naar huis gaat controleert meesterhouwer Janssen post 436 op mijngas. Hij meet een kleine concentratie en waarschuwt Skovronski voorzichtig te zijn met schieten. Vervolgens draagt hij hem zijn zijn munitiekist met 46 patronen Agesid, 9 slaghoedjes en momentontstekers en ander schietgerei over.
Om twintig over twaalf bevaart (inspecteert) opzichter Miseré ook post 436 en stelt vast dat er geen mijngas meer aanwezig is. Ook hij waarschuwt Skovronski voor het schieten zorgvuldig te controleren op aanwezigheid van mijngas. Van de twaalf mannen die op dat moment op de post werken klagen er enkele dat het er erg warm is. Hulphouwer Wlaszak heeft net als op de vorige dagen weer last van hoofdpijn.
Reserveschietmeester Skovronski is op dat moment 47 jaar, Oostenrijker van geboorte en al dertien jaren werkzaam op de ST Hendrik. Hij is gehuwd en vader van vier kinderen.
Als omstreeks kwart over twee die middag zwarte rookwolken uit de afdelingen Simon en Betje (die qua luchthuishouding ook met Simon verbonden was) opstijgen, wordt alarm geslagen. Alles wijst op een ontploffing of brand. Bedrijfsingenieur Op den Kamp wordt geinformeerd, de reddingsbrigade wordt opgeroepen en er wordt opdracht gegeven de mijn te ontruimen. Op datzelfde tijdstip worden ook al de eerste slachtoffers aangetroffen. Aan de voet van opbraak 103 op de 537-meterverdieping wordt houwer Robeck bewusteloos aangetroffen. Door kunstmatige ademhaling toe te dienen is hij echter weer vlug op de been. Twee in de buurt aanwezige en toegesnelde opzichters vinden hulphouwer Heldens in de opbraak. Hij is bekneld tussen de laddervloeren en ladders en zal de volgende dag in het ziekenhuis in Heerlen aan een schedelbreuk overlijden.
Omdat in de opbraak de ladders en vloeren zijn weggeslagen kan de inmiddels gearriveerde reddingsbrigade slechts met de grootste moeite, klimmend langs de stalen bekleding van de schacht, zich een weg naar boven banen. Als ze de tussengalerij bereiken worden ze geconfronteerd met een zware instorting die hen aanvankelijk de weg versperd.
Hier wordt de zwaar gewonde houwer Latawice gevonden. Latawice is 38 jaar, gehuwd maar zijn vrouw woont nog in Polen. Hij werkt pas een jaar op de Hendrik. Bij aankomst in de verbandkamer is houwer Latawice reeds overleden. Ongeveer op dezelfde plek wordt houwer Rademakers gevonden, dood.
Veel verder kan de reddingsbrigade hier niet komen want de weg wordt opnieuw versperd door een zware instorting. Een tweede reddingsploeg is vanaf de 401-meterverdieping onderweg naar de plek van de ramp. Maar nog voordat deze ploeg daar aangekomen is, heeft schiethouwer Janssen, die op weg naar zijn post is, de rookwolken gezien. Van andere kompels die ook onderweg naar hun posten zijn hoort hij dat enkele van hen reeds naar voren gesneld zijn om hulp te bieden. Samen met drie kompels lukt het hen een zestal bewusteloze kompels in een gang met verse luchtstroom te brengen. Voor de 30 jarige houwer Schmitz is het dan echter al te laat. Dan arriveert de tweede reddingsploeg die echter niet veel verder komt, weer tegengehouden door een instorting. Als ze op mijngas gecontroleerd hebben en vastgesteld dat dit niet meer aanwezig is doen ze hun persluchttoestellen af en kunnen zich zo via een nauwe doorlaat in de instorting naar voren werken.
Ze vinden de lijken van drie houwers en een hulphouwer, door mijngas vergiftigd.
Ook in afdeling Betje op de 316-meterverdieping, die met Simon in verbinding staat, zijn slachtoffers gevallen. Nog voordat hier een reddingsbrigade aanwezig is slagen hulpopzichter Kuckelkoren en locomotiefmachinist Verhoeven er in een aantal bewusteloos geraakte kompels in veiligheid te brengen. Omdat zij zelf echter ook zuurstofgebrek krijgen moeten zij hun pogingen staken. Als de reddingsbrigade arriveert is het voor hulpopzichter Jongen, 31 jaar en vader van vier kinderen te laat.
Als die rampdag, vrijdag de dertiende juli, voorbij is worden nog vier kompels vermist. Hun lichamen kunnen niet geborgen worden door de vele instortingen en de grote concentraties mijngas in de gangen. De bergings- en opruimwerkzaamheden vorderen slechts heel moeizaam.Pas op 26 juli worden de lichamen van Skovonskri en zijn kompel Lentink op de plek van de ontploffing gevonden. 45 Meter verder, in de pijler, wordt het lichaam van voorman Campers, bedolven onder een instorting, aangetroffen. Campers was getrouwd en vader van zes kinderen. Zijn oudste kind is elf jaar, het jongste twee maanden.