Oranje Nassau Mijn 2 (1904 - 1971)
Productie: 34.064.000 ton.
Locatie van het mijnterrein: Schaesberg, Landgraaf
Aantal schachten: 2
Productie: 34.064.000 ton.
Locatie van het mijnterrein: Schaesberg, Landgraaf
Aantal schachten: 2
In 1879 had Carl Honigmann al een aanvraag voor een concessie gedaan. Deze werd toen "Carl" genoemd. Na de aanleg van de spoorlijn kreeg Schaesberg een van de eerste mijnzetels. In 1898 werd begonnen met het aanleggen van twee schachten. De schachten stonden 40 meter uit elkaar. Het afdiepen ging volgens de methode van Friedrich Honigmann.
Een houten boortoren en een werkplaats werden gebouwd, een waterput gegraven, een stoomketel en andere machines werden opgesteld. Eind april 1899 had men een diepte bereikt van 77 meter en in november van dat jaar kwam men op 97,70 meter. Er werd een volboor gebruikt met een diameter van 3,90 meter en er werd voorgeboord met een boor met een middellijn van 1,25 meter. De aanleg liep echter de nodige vertraging op omdat op 12 november 1899 door een brand de houten boortoren werd vernield. Daardoor vielen de boorwagen en een groot aantal andere ijzeren delen in de schacht. Dat moest er allemaal weer uitgehaald worden. Begin 1900 kon weer verder gaan met het boren. Over het boren van de eerste schacht deed men 4,5 jaar.
In 1904 kwamen eindelijk de eerste kolen boven de grond. Van een echte productie was echter nog geen sprake. De mijn was nog niet aangesloten op een spoorverbinding en dat betekende, dat de ge-wonnen kolen met paard en wagen naar het station in Schaesberg moesten worden gebracht. Toch werd er toen al 4.297 ton kolen boven de grond gehaald. In 1906 kon de mijn in volle productie worden genomen omdat toen een spoorverbinding van de mijn met Heerlen klaar was. Deze spoorlijn werd ook gebruikt door de Staatsmijn Wilhelmina. Tot aan haar sluiting werd in totaal 34.065.000 ton steenkool naar boven gehaald. De hoogste productie werd gehaald in 1930 met 687.000 ton. In het laatste jaar dat de mijn nog in productie was (1970) werd nog 506.000 ton gewonnen.
De mijn produceerde vrijwel alleen magere of huisbrandkolen. Omdat mijnwekers uit typisch plaatselijke families werden geworven, had de mijn al snel de naam van een "familiekoel" (oos koelke).
Op 10 januari 1918 vond bovengronds een zware ontploffing plaats. Een stoomvat explodeerde en zorgde voor een enorme ravage aan gebouwen en installaties. Wonder boven wonder viel er toen slechts één dode te betreuren: Jacob Jongen, 48 jaar oud.
In 1920 werkten 1218 mensen op de mijn. Dat liep op tot 1465 in 1931. Vanaf 1 oktober 1969 tot aan de definitieve sluiting van de mijn op 1 juni 1971 moesten 1.278 personeelsleden vertrekken. Ongeveer 413 mijnwerkers werden nog overgeplaatst naar de ON 1 en ON III/IV, 418 mensen werden omgeschoold, 131 namen spontaan ontslag en 317 mensen gingen met pensioen, overbrugging en WAO.
In 1904 kwamen eindelijk de eerste kolen boven de grond. Van een echte productie was echter nog geen sprake. De mijn was nog niet aangesloten op een spoorverbinding en dat betekende, dat de ge-wonnen kolen met paard en wagen naar het station in Schaesberg moesten worden gebracht. Toch werd er toen al 4.297 ton kolen boven de grond gehaald. In 1906 kon de mijn in volle productie worden genomen omdat toen een spoorverbinding van de mijn met Heerlen klaar was. Deze spoorlijn werd ook gebruikt door de Staatsmijn Wilhelmina. Tot aan haar sluiting werd in totaal 34.065.000 ton steenkool naar boven gehaald. De hoogste productie werd gehaald in 1930 met 687.000 ton. In het laatste jaar dat de mijn nog in productie was (1970) werd nog 506.000 ton gewonnen.
De mijn produceerde vrijwel alleen magere of huisbrandkolen. Omdat mijnwekers uit typisch plaatselijke families werden geworven, had de mijn al snel de naam van een "familiekoel" (oos koelke).
Op 10 januari 1918 vond bovengronds een zware ontploffing plaats. Een stoomvat explodeerde en zorgde voor een enorme ravage aan gebouwen en installaties. Wonder boven wonder viel er toen slechts één dode te betreuren: Jacob Jongen, 48 jaar oud.
In 1920 werkten 1218 mensen op de mijn. Dat liep op tot 1465 in 1931. Vanaf 1 oktober 1969 tot aan de definitieve sluiting van de mijn op 1 juni 1971 moesten 1.278 personeelsleden vertrekken. Ongeveer 413 mijnwerkers werden nog overgeplaatst naar de ON 1 en ON III/IV, 418 mensen werden omgeschoold, 131 namen spontaan ontslag en 317 mensen gingen met pensioen, overbrugging en WAO.